Regen

Uit het raam kijken in je sportkleren. Naar de zeikende regen, ondanks de stellige beloftes van de Buienradar. Je niet kunnen voorstellen daarin te lopen. Plassen die in elkaar overstromen.

Het is stil op straat. Een paar honden met hun baasje. Die hebben geen keus natuurlijk.  Een regenjack dat nog minder waterdicht bleek dan je dacht. En de regen, die nog wat harder aanzet.

De lauwe, zware lucht in-en uitademen. Het bos dat overal trommelt en druipt. Pieken haar die dikke druppels lekken langs je wangen, ze schoonspoelen als bij een goede huilbui. De doffe dreunen van je hart die langzaam lichter, sneller, harder worden.

Je niet kunnen voorstellen dat je binnen was gebleven.

Grens

Het grensgebied tussen Hongarije en Kroatië. Een man tilt een in vodden gepakte baby door een gat in het prikkeldraad. Het maanlicht valt op haar wang, zacht en wit als haar moeder’s melk. De man aan de andere kant van het hek rekt zich uit om het bundeltje aan te nemen. Voorzichtig, om het meisje niet wakker te maken, bergt hij het onder zijn jas, en verdwijnt in de nacht. In de verte klinken schoten.

Ochtend

Hij verscheurt de brief en mikt hem geërgerd in de prullenbak. “Veel kandidaten,” met een “meer geschikt profiel,” en “veel succes.” Hij kan ze dromen.

De koffie van vanochtend is koud geworden, hij zet een nieuwe pot. Aan de keukentafel bladert hij door de ochtendbladen, reclamefolders en het receptenblaadje van de supermarkt. Boodschappen doen kan later ook nog wel. De klok tikt.